Ze heten Ellie, Anne, Esther of Daphne.
Ze heten Johan, Gerard, Henk of Theo.
Amir, Julia, Tess. Zoé, Daan, Lucas, Mohammed of Finn.
Ze lopen naast je, voor je, achter je. Ze hebben al geleefd of mogen nog geboren worden.
Ze eten, praten, vrijen, zoeken, werken, vloeken. Reizen, bidden, vechten en beminnen.
Ze strelen een kind, stelen een boek.
Ze hebben een hart en zijn het soms kwijt.
Zijn vaak alleen of altijd samen.
Ze hebben dezelfde vader. Komen uit dezelfde zee. Zijn net zo vergankelijk als jij en zullen altijd blijven bestaan.
Ze doen wat ze kunnen, houden van de lente, de zon op hun gezicht.
Ze zijn gemaakt van dezelfde sterrenstof.
Net zo kwetsbaar als jij. Evenveel om van te houden. Net zo bang, even dapper.
Het zijn vreemden en toch zo bekend. Dezelfde ogen maar dan bruin, blauw, grijs.
Dezelfde huid en anders, dezelfde dromen, dezelfde angsten, bewoners van dezelfde planeet.
Zie ze, ze zijn net als jij. Heb ze lief.
Het is niet vreemd, het is zo bekend. Je lag in dezelfde wieg. Moederarmen hebben ons vastgehouden.
Onthoud wanneer ze je pad weer kruisen: Elke vreemde is een vriend die je nog niet kent.